Alweer even geleden dat ik hier nog iets neerschreef! Teksten komen vaak in me op, maar de woorden stokken, wanneer ze onderweg zijn om langs m’n vingertoppen neer getypt te worden. Stokken, in de vingers, maar vooral in de keel wanneer ze m’n hoofd doorkruisen. Je denkt soms, althans, je hoopt soms, dat je op een bepaald moment het ‘ergste’ wel achter de rug hebt. Dat er een moment komt waarop je niet dieper kunt zitten. Waarop het omhoog klauteren wel uitputtend is, maar niet afgewisseld wordt met terug naar beneden tuimelen. Dat je hoogstens even aan een klif moet uitblazen, om daarna weer omhoog te gaan. Uitputtend. Zwaar. Maar hoopgevend. Tot op het punt dat je denkt een stevige rots gevonden te hebben, waar je even langer kunt uitrusten op weg naar boven. Want de tocht is nog lang. En hard. Een puntige, harde rots, maar je zoekt en zoekt tot je een plekje gevonden hebt waar je je in kan vinden om rust te zoeken. En hopelijk echt te vinden. Tot net die grote rots begint te wankelen en vallen, en je niet alleen meesleurt, maar ook wilt verpletteren. Verpletterd, door die grote rots, en de kleine rotsen die het met zich meesleurt. Wat je dacht je houvast te zijn, wordt op die moment in enkele seconden tijd net hetgeen waarvoor je moet vluchten met alles wat je hebt, om jezelf veilig te stellen. En die tocht is opnieuw lang, en neerwaarts. Waarbij je soms denkt, wat heeft het voor zin? Kan ik me niet beter laten verpletteren? Is het daarna niet allemaal voorbij? Je vlucht steeds dieper, tot op plaatsen en donkere ruimtes waarbij je ze niet voor mogelijk achtte. Je komt plaatsen tegen waar je 7,5 jaar lang bent proberen uit te klauteren. Je ziet ze anders, maar ze blijven even angstig. Angstiger zelf. En je komt dieper dan ooit tevoren. Zo diep, dat zonlicht niet meer zichtbaar is. En zo benauwd, omdat de rotsen je overal dreigen te omklemmen. Je beseft, het ‘ergste’ is niet voorbij, als het al ooit voorbij zal zijn. En voor het eerst, hoe enorm je ook een hekel hebt aan al dat hokjes denken, wil je tot een hokje behoren. Al is het maar om ergens bij te horen. Om je door iets of iemand begrepen te voelen. Gesteund te voelen. En je niet meer zo verdomd eenzaam te voelen. Daar diep, beneden, omsloten, gevangen, bedreigd. Niet jong genoeg, niet oud genoeg. Niet ziek genoeg, niet gezond genoeg. Geen behandeling genoeg, maar toch teveel en te zwaar. Te fit, niet fit genoeg. Snel lopen, niet snel genoeg. Sterk, niet sterk genoeg. Niet alleen, maar toch te veel alleen. Alles een beetje, maar niet genoeg. En de maatschappij beoordeelt op ‘genoeg’. Op het hokje. En hokjes zijn vreselijk. Bekrompen. Kortzichtig. Maar wel ‘veilig’. Minder eenzaam. Soms toch. Wanneer je in het hokje gezond zit, besef je het vaak niet. En wanneer je in het vakje ongezond zit omdat je kanker krijgt, wil je er zo snel mogelijk terug uit. Niet beseffende wat de grijze zone ertussen is. En hoe groot die is. En hoe lang die is. Wanneer je in behandeling bent, kan je enkel maar denken om te mogen stoppen met de behandeling. Niet wetende hoe het erna voelt en is. Niet wetende hoe de onzekerheid er in hakt. Niet wetende hoe de kortzichtigheid van de maatschappij erop weegt. Niet wetende wat je moet doen met de pijn en vermoeidheid wanneer je niet meer het vooruitzicht hebt om te stoppen met de behandeling, omdat je er al mee bent gestopt, maar geen oplossingen vindt om je beter te voelen. Eindelijk. Even. Al is het maar voor heel even. Als student, droom je van het werkleven. Als topsport-student, van het topsporter zijn. Niet wetende dat er ook mensen zijn die niet in het werkleven kunnen stappen, hoe graag ze ook willen. Niet wetende dat er daar geen vangnet voor bestaat. Want immers, voor wat, hoort wat. Je moet eerst bijdragen aan de maatschappij, remember. En dit kan uiteraard enkel door te werken in de cliché-zin van het woord. Om maar een van de oooooh zo vele voorbeelden te geven die op je pad kunnen komen. Als je leven voor de eerste keer instort, weet je niet wat je te wachten staat. Je weet niet dat de lawine keien en rotsen op je af blijft vuren als een vulkaan op z’n hoogtepunt van de uitbarsting. Je weet niet dat de aswolk zo heftig wordt dat je met momenten het licht niet meer ziet. Je weet niet dat je dreigt te verdrinken en verbranden in de lava. Gelukkig maar. En je weet ook niet, dat je leven meerdere keren kan instorten. Nog dieper, nog heftiger dan voorheen. Waarbij de eerste vulkaanuitbarsting plots maar een waarschuwingsteken blijkt te zijn. De tweede is zoveel heftiger, zoveel krachtiger. En zonlicht, zie je al lang niet meer. Het leven is een lange zoektocht. Zoeken naar evenwicht. Naar vasthouden en loslaten. Naar inspannen en ontspannen. Naar vechten, en berusten. Zoeken. Om niet alleen op weg te moeten. Zoeken. Naar anderen. Maar vooral naar jezelf. Een zoektocht waarbij je jezelf meer verliest, dan ook echt vindt. Beangstigend. Eenzaam. Hard. Met het nieuwe jaar dat eraan komt, is een terugblik vaak een spontane gebeurtenis. En een voorzichtige vooruitblik misschien ook. Heel voorzichtig dan toch. 2011 was het jaar van mooie hoogtes met onder andere m’n Belgisch Record en 6e plaats op het EK, maar vooral extreme laagtes waarbij m’n diagnose van kanker de kroon spant. 2012 staat voor een fysieke pijn die ik nooit voor mogelijk achtte met een complete neurotoxische reactie waarvan ik nog steeds hevige naweeën heb. 2013 voor alweer een nieuwe behandelmethode en andere dosissen. Idem voor 2014 en 2015. Telkens met enorme nevenwerkingen, maar ondertussen toch ook afstuderen als master kiné. In 2016 ontdekten ze knobbels op m’n schildklier, die nu nog goedaardig zijn, maar kwaadaardig kunnen worden en blijven groeien. In 2017 moesten m’n amandelen er bijna aan geloven door een extreme bacteriële infectie, waardoor ik nu nog steeds quasi dagelijks keelpijn heb. In 2017 kwamen er terug frequent migraine aanvallen bij. En vanaf half 2017 tot en met 2018 heb ik meer geweend, dan geslapen. Me meer opgesloten, dan buitenlucht gezien. En mentaal meer moeten vechten dan ik ooit voor mogelijk hield. Obstakel, na obstakel. Maar gelukkig ook nog steeds die onverwoestbare rotsen in de branding die me omringen. Rotsen, weinig, en steeds minder. Maar zo puur en echt. Rotsen die nooit zullen rollen. Die nooit een lawine zullen creëren, tenzij om de weg voor mij te effenen. Maar nooit met als doel me te verpletteren. Het waren harde jaren. En ik heb niet meer de hoop dat dit niet meer zal gebeuren. Dat het niet erger kan. Maar ik blijf wel de hoop hebben, dat ik er telkens wel weer door kom. Omdat ik weet, uit ervaring, dat wij mensen, zoveel sterker zijn dan we denken. Omdat ik weet, uit ervaring, dat wij mensen, er nooit alleen voor staan. Hoe eenzaam en donker het ook is! En dat alles een doel heeft. Uiteindelijk. Het is niet erg om het niet meer te zien zitten. Het is niet erg om fouten te maken. Het is niet erg te beseffen dat je niet perfect bent. Het is niet erg dat niet iedereen je leuk vindt. Het is niet erg om los te moeten laten. Het is niet erg om je verscheurd te voelen door pijn, fysiek en mentaal. Het is menselijk. En je overleeft het. Echt wel. Ook al duurt het soms veel te lang. Ook al doet het soms veel te veel pijn. Je overleeft het. Ooit. En hopelijk wordt het daarna weer leven! Dus wat 2019 ook brengt, voor iedereen, ik wens dat jullie altijd de hoop mogen voelen dat wat er ook op jullie pad komt, jullie erdoorheen komen. Dat jullie er niet alleen voor hoeven te staan. Dat jullie de kracht in jullie zelf mogen voelen! En als het even kan, dat de maatschappij wat menselijker en zachter mag worden. Voor iedereen. Liefs, Lindsey
top of page
bottom of page
Comments